Op 1 november komt steevast het gedicht November van J.C. Bloem even aan me voorbij

Ook tijdens mijn opleiding kon ik niet veel anders dan gedichten vrij interpreteren, omdat er geen spat analyticus in mij huist. Ik voel iets en ik denk iets, daar moet ik het mee doen. En dit blog dus ook.
Het novembergedicht van J.C. Bloem (1887 – 1966) klopt me elk najaar op mijn schouder. Ja zo voelt dat, zo kan dat voelen, de bijna laatste maand van het jaar. Dat prachtige melancholieke herken ik. Wat is er donkerder dan deze hele maand, met nog een lange winter voor de boeg, verval in de natuur en de lichte lente op z’n allerverst weg. Voorlopig is er geen uitzicht op lichtheid. Dat kan somber stemmen. In dit gedicht staat november, met alles wat iedereen erin herkent (donker, koud, nat, naar) voor de gemoedstoestand van de mens. In het leven is ook weinig uitzicht op verlichting. De sombere stemming zit van binnen. Er lijkt weinig in het verschiet, en in retrospectief is alles (de jeugd) al verloren gegaan. Het leven is aan het voorbij gaan. Ieders leven. Elke dag geleefd is een dag dichter bij het einde ervan. Verlangen is een belangrijk thema in Bloems poezie. Het verlangen dat nooit wordt vervuld: altijd dit leege hart, altijd. Ik vind het prachtig.
Jacobus Cornelis Bloem was een burgemeesterszoon, een rijkeluiskind. Hij heeft wel gestudeerd en was jurist, maar staat te boek als een lui persoon. Hij wilde dichter worden, al vanaf jongs af aan. Voor Bloem was Het verlangen de kern van poezie, en ook van het leven. Dat verlangen zal altijd onvervuld blijven (dat leege hart). En ondertussen gaat het leven voorbij. Er is geen andere uitgang voor de mens dan de dood na het leven, voor ieder mens.
