Na de focus op de Oostenrijkse Roth blijft de Literatuurder graag nog even hangen in dat deel van Europa en wel met Sándor Márai (1900-1989). Deze Hongaarse (Oostenrijks Hongarije) auteur heeft veel indruk op mij gemaakt met zijn wonderschone werk Gloed (verschenen 1942 en een van de titels van de literaire canon van de 20e eeuw).
Eens per maand fiets ik de minibiebjes in de omgeving langs om mijn overschot aan boeken kwijt te raken, ik verdeel het eerlijk. Telkens kom ik weer nieuwe biebjes tegen en neem ik nieuwsgierig kennis van de inhoud. Ik lever meer dan dat ik afneem, maar het gloednieuwe exemplaar van Gloed (het zat nog net niet in kadoverpakking) heb ik meegegrist. Ik had er wel van gehoord maar het nog nooit gelezen, een trofee! Lezen, herlezen en voor altijd bewaren dit kleinood: 156 pagina’s pure taalkunst.
De thema’s van Gloed zijn o.a. vriendschap, verlies en verraad. . Het verhaal begint met Henrik die in het kasteel waar hij woont, is geboren en zijn jeugd heeft doorgebracht wacht op de komst van zijn vriend. Konrád en Henrik hebben elkaar 41 jaar niet gezien of gesproken. De jongens hebben elkaar ontmoet in een militair opleidingsinstituut, op tienjarige leeftijd.
Op de slaapzalen sliepen ze met z’n dertigen, in elke zaal dertig kinderen van dezelfde leeftijd, in smalle ijzeren bedden, als de keizer. Boven de ingang hing een kruis, met gewijde takken. ’s Nachts brandde er blauw licht in de lampen. ’s Morgens werden ze gewekt met hoorngeschal; ’s winters bevroor soms het waswater in de metalen bakken. (…)
Konrád sliep in het bed naast hem. Ze waren tien jaar oud toen ze elkaar leerden kennen.
De vriendschap tussen deze twee is intens, zij zijn als broers. Henriks wijze min Nini voorziet het noodlot
‘Het is te veel,’ zei Nini tegen zijn moeder. ‘Op een dag zal hij bij hem weggaan. Dan zal hij zwaar lijden.’ ‘Dat is de taak van de mens,’ zei de moeder en ze zat voor haar spiegel te staren naar haar verwelkende schoonheid. ‘Op een dag moeten wij degene verliezen van wie we houden. Wie dat niet verdraagt, moet maar bezwijken, want hij is geen heel mens.
Desalniettemin wordt het bevriende stel door de ouders serieus genomen en de vriendschap als onvermijdelijk erkend, ondanks het verschil in afkomst. De vriend van zijn zoon is zijn vriend, aldus Henriks vader. Konrád wordt welkom geheten en mag zich thuis voelen op het kasteel van de familie van zijn vriend.
Niets is zo zeldzaam tussen jongemannen als een aantrekking die onbaatzuchtig is en hulp noch opoffering van de ander wil. De jeugd hoopt altijd op een offer van degene op wie zij haar hoop overdraagt. De twee jongens voelden dat ze leefden in een naamloze, wonderlijke toestand van gratie. Niet is zo teder als deze relatie.
De lezer weet vanaf het begin van het boek dat er iets is misgegaan tussen de twee. Immers, ze hebben elkaar vele jaren niet gezien of gesproken. In het kasteel dat hij nooit heeft verlaten wacht Henrik op Konrád, die in een brief zijn komst heeft aangekondigd. Het is het moment waar de oude Henrik al die jaren op heeft gewacht. Eindelijk kan hij antwoord krijgen op zijn vragen.
De vriendschap tussen twee jongens van een zo verschillende afkomst en uit een heel ander milieu, het lijkt gedoemd om te mislukken. De rijke Henrik krijgt alles op een presenteerblaadje aangedragen. Hij hoeft niets zelf te doen of te bedenken, hij leeft een rijk leven en kent niets anders. Daar kan hij niets aan doen. Konrád heeft een hele andere achtergrond. Hij komt uit een wereld die Henrik zich niet eens kan verbeelden. Konrád neemt zijn vriend eenmaal mee naar zijn ouders waar ze in een hotel overnachten omdat het huis te klein is. Een heel verschil met een kasteel.
‘Nu heb je hen gezien,’ zei Konrád. ‘Ja,’ zei de zoon van de gardist. ‘Dan weet je het’, sprak de ander zacht en ernstig. ‘Verbeeld je wat hier voor mij gebeurt, al tweeentwintig jaar.’ (…..)
Als ik nieuw paardentuig moet hebben, eten zij drie maanden lang geen vlees. Als ik een fooi geef op een soirée, rookt mij vader een week lang geen sigeraren. En dat gaat al tweeëntwintig jaar zo. En alles was er altijd. Ergens ver weg, in Polen, vlak bij de Russische grens, is een landhuis. Ik heb het nooit gezien. Het was van mijn moeder. Van dit landhuis kwam alles: het uniform, het schoolgeld, het geld voor de theaterkaartjes, het boeket dat ik jouw moeder stuurde toen ze op doorreis was, de examengelden, de kosten van het duel toen ik moest vechten met die Beier. Al tweeëntwintig jaar, alles. Eerst verkochten ze de meubels, daarna de tuin, het land, het huis. Daarna hun gezondheid, hun comfort, hun rust, hun oude dag, de maatschappelijke ambities van mijn moeder, om een kamer meer te hebben in deze armzalige rotstad en in die kamer fatsoenlijke meubelen te hebben staan en af en toe gasten te kunnen ontvangen. Begrijp je?’
Henrik zegt het te begrijpen, maar is dat zo? Hoe zou Henrik dat kunnen begrijpen? Het is totaal onbekend voor hem. Net zoals Konráds liefde voor muziek, dat hem bindt met de moeder van Henrik. Het is geen kwaadwil van hem, hij kijkt niet op zijn vriend neer, integendeel. Hij bewondert hem. Maar hij kan het niet invoelen, hij weet simpelweg niet wat het is om offers te moeten brengen.
Met de komst van de liefde, van Krisztina, in het leven van de beide mannen wordt het lot bepaald. Ze trouwt met Henrik, maar had hij haar hart werkelijk? En wat zijn de twee vragen die Henrik zijn vriend nu eindelijk kan stellen? Lees Gloed !
Sándor Márai heeft de erkenning van dit meesterwerk niet beleefd. Hij overleed door suicide in 1989, na het overlijden van zijn vrouw en zoon. Gloed werd in 1990 opnieuw uitgebracht in het Hongaars en een aantal jaren later pas een groot succes.
De Nederlandse theatervoorstelling Gloed, met Eric Schneider in de hoofdrol en geregisseerd door Ursul de Geer, was in 2010 zeer succesvol.